-
1 dépôt
dépôt [deepoo]〈m.〉2 (het) deponeren ⇒ indiening 〈 van stukken〉 ⇒ storting 〈 van geld〉 ⇒ deponering 〈 van een handelsmerk〉 ⇒ (het) in bewaring geven 〈 van bagage, kleding〉7 opslagplaats ⇒ depot, entrepot, (opslag)loods, pakhuis♦voorbeelden:dépôt de brevet • octrooiaanvragemettre qc. en dépôt • iets in bewaring geven→ banquem1) neerlegging [krans]3) indiening [stukken]4) storting [geld]5) deposito6) bijzetting [dode]7) bewaargeving [juridisch]8) borgstelling9) opslagplaats, pakhuis10) bagagedepot11) garage12) afzetting, laag -
2 consigner
consigner [kõsienjee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:v4) laten nablijven [school]5) consigneren, binnenhouden [leger]7) de toegang ontzeggen (tot), sluiten -
3 déposer
déposer [deepoozee]2 neerslaan ⇒ bezinksel vormen, bezinkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 neerzetten ⇒ neer-, afleggen, afzetten2 in bewaring geven ⇒ in depot geven, afgeven4 doen neerslaan ⇒ doen bezinken, afzetten♦voorbeelden:déposer ses hommages aux pieds de qn. • iemand zijn eerbied betuigendéposer le masque • het masker afwerpendéfense de déposer des ordures • verboden vuil te stortenmarque déposée • gedeponeerd handelsmerk→ bilan1. v1) getuigen3) neerleggen5) afzetten, uit zijn ambt ontzetten6) afnemen [gordijn, schilderij]7) aanhangig maken [politiek]2. se déposer (sur)vbezinken, neerslaan -
4 garder
garder [gaardee]1 houden ⇒ aan-, be-, over-, vasthouden, bewaren, voor zich houden2 bewaken ⇒ toezicht houden op, passen op3 (blijven) houden ⇒ in een bepaalde houding blijven, blijven hebben, bewaren4 in acht nemen ⇒ nakomen, naleven♦voorbeelden:garder qn. à dîner • iemand vragen te blijven etendonner à garder • in bewaring gevengarder le lit • het bed houdengarder le pli • in de plooi blijvengarder le sourire • blijven glimlachenil gardait les yeux baissés • hij bleef naar de grond staren5 (que) Dieu m'en garde! • God beware me!♦voorbeelden:1 je m'en garderai bien! • daar kijk ik wel voor uit!il faut se garder de jugements hâtifs • men moet niet te snel oordelenv1) bewaken, toezicht houden (op)2) (aan-, be-, over-, vast) houden3) blijven houden, bewaren4) nakomen -
5 arrêt
arrêt [aare]〈m.〉1 stilstand ⇒ (het) stoppen, onderbreking2 halte3 arrestatie ⇒ hechtenis, arrest4 pal5 vonnis ⇒ uitspraak, arrest♦voorbeelden:l'arrêt des essais nucléaires • de kernstoptir d'arrêt • spervuurvoitures à l'arrêt • stilstaande auto'ssans arrêt • zonder ophoudenmandat d'arrêt • arrestatiebevelarrêts de rigueur • zwaar arrestarrêts forcés • zwaar arrestmettre qn. aux arrêts • iemand arrest geven→ tempsrendre un arrêt • arrest wijzenm1) stilstand, onderbreking2) halte3) arrestatie4) pal5) vonnis
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский